Inhoud
- Feerwerd
- Oud Feerwerd (foto's)
- Landschap Middag
- Jacobuskerk
- Borgen
- Molen Joeswert
- Beroepen en bedrijven van toen
- Wandel- en fietstochten door Feerwerd en omgeving
- literatuur en bronnen
1. Feerwerd
De eerste vermelding van Feerwerd dateert waarschijnlijk uit 820, waar een zekere Diederik een deel van zijn erfgoed Feerwerd schenkt aan het klooster van Fulda, bij zijn intreding in dit klooster. Diederik is de eerste graaf die wordt genoemd in het gebied tussen de Lauwers en Eems. Werd komt van het Oudfriese wrt (" wierde"), maar de herkomst van Feer- is onbekend. Het wordt net als Fer- bij Ferwerd wel gezien als de onverbogen vorm van de mansnaam Feder, identiek aan het Oudfriese feder ("vader").
Feerwerd is een klein dorp in de landstreek Middag, tussen Ezinge, Garnwerd en Aduarderzijl. Het dorp ligt op een dubbelwierde, die doorsneden wordt door het Oldehoofsch kanaal. De meeste woningen staan ten noorden van dit kanaal en dateren vooral uit het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw. Deze dicht op elkaar staande bakstenen huizen met hun bijbehorende daken langs de Valgeweg, Aldringaweg en Oosterweg vormen samen het compacte oude dorpscentrum. Het hele dorp is aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
Rondom het dorp liggen een aantal gehuchten die onder het dorp vallen. Een viertal hiervan ligt langs het Aduarderdiep ten oosten van het dorp. Van noord naar zuid zijn dit Aduarderzijl, Schifpot, Bolshuizen en Brillerij. In de laaggelegen polder Feerwerdermeeden ten zuiden van het dorp liggen de gehuchten Beswerd en Joeswerd, die tot 1900 onder buurdorp Garnwerd vielen en daar kerkelijk nog steeds toe behoren. Ten noordwesten van het dorp ligt het Lucaspad, de oude wegverbinding naar Ezinge, die in de jaren 1930 werd verbeterd tot fietspad in opdracht van de toenmalige Ezinger burgemeester Lucas Wildervanck de Blécourt. Ten westen van het dorp liggen restanten van de stroombedding van de vroegere Middagster Riet, die onderdeel vormde van het Peizerdiep, maar na de doorbraak van de Kliefsloot rond 800 langzamerhand dichtslibde.
De dorpsbewoners hadden vroeger de schimpnaam 'katten(vreters)' die terug zou gaan op een gezin dat uit armoede een kat had opgegeten.
2. Oud Feerwerd
Klik op 1 van de onderstaande linken
Oud Feerwerd (instagram)
3. Landschap Middag
De voeten droog houden
Feerwerd ligt, zoals de uitgang ‘werd’ al aangeeft, op een wierde: een kunstmatig opgeworpen woonheuvel. Omstreeks 600 jaar v. Chr. waagden zich de eerste bewoners in dit gebied. Het waren waarschijnlijk de vruchtbare kleigronden die mensen vanaf de Drentse zandgronden naar deze streek hebben gelokt. Het leven hier was in die tijd zeer riskant; het landschap bestond uit een kweldergebied waar de zee vrij spel had. Twee maal per etmaal drong het zeewater door prielen en geulen de boomloze vlakte binnen, om bij eb weer zeewaarts te stromen. De eerste bewoners zochten dan ook zoveel mogelijk die plaatsen op die door natuurlijke aanslibbing wat hoger waren komen te liggen. Maar ècht veilig voelde men zich niet op de oever- en kwelderwallen die bij stormvloeden geen enkele beschutting meer boden. Daarom ging men in de loop van de tijd er toe over de woonplaatsen, die ook als gevolg van huisafval en mest geleidelijk aan hoger waren komen te liggen, doelgericht op te hogen met klei en kwelderzoden. Op deze wijze zijn de wierden in het landschap ontstaan.
Een nieuw wapen tegen het water
In de middeleeuwen werd een nieuw wapen tegen het water gevonden: de dijken. De eerste bedijking werd min of meer ringvormig tussen de inhammen van de zee uitgevoerd. Zo ontstonden door dijken omringde ‘eilanden’. Middag, de landstreek waarin Feerwerd is gelegen, is één van de oudste bedijkte ‘eilanden’. De Oldijk, een slingerend weggetje dat van Ezinge naar Den Ham voert, werd waarschijnlijk in de 11e of 12e eeuw aangelegd.
In het begin was de bedijking defensief; men beschermde de bewoonde en in cultuur gebrachte gebieden. Vanaf de 13e eeuw werd de bedijking offensief, waarbij bewust land veroverd of heroverd werd op de zee. De bedijking maakte het mogelijk om op den duur de boerderijen in het vlakke land te bouwen, waar meer ruimte was om te wonen en gewassen te verbouwen. Talrijke, vooral kleine woonheuvels waarop eertijds slechts één of een paar boerderijen stonden, werden op deze manier verlaten. Ze zijn nu de stille getuigen van een ver bewoond verleden.
Feerwerd was één van de grotere wierden die wel bewoond bleef. Al rond het begin van de jaartelling was Feerwerd een dorpswierde met meerdere boerderijen er op. Van de vroegste behuizing is uiteraard niets overgebleven.
4. JACOBUSKERK
Het oudste gebouw van Feerwerd, de Jacobuskerk, dateert uit de 13e eeuw, en werd dus ongeveer 1300 jaar nadat de eerste mensen zich hier vestigden, gebouwd. Oorspronkelijk waren er drie gewelven, waarvan de bogen nog in de noord- en zuidwand te zien zijn. In de loop der eeuwen is de kerk diverse malen verbouwd. Zo werden in de zeventiende eeuw de oorspronkelijke vensters dichtgemetseld en werd de kerk van nieuwe ramen voorzien. In de negentiende eeuw keerde men terug naar de oude indeling. In 1859 werd de toren aan de westzijde tegen de kerk aangebouwd. Deze verving een klein, rond koepeltorentje dat aan de westzijde op het dak stond. Aan de houten toren herinneren nog twee opschriften op de balken van de huidige toren.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw had Feerwerd zijn eigen toren van Pisa. Doordat de Feerwerder toren gedeeltelijk was gebouwd op de fundamenten van de kerk, was de toren in de loop van honderd jaar langzaam naar het westen geheld. Met veel steun van de bevolking werd de toren in 1968 hersteld.
De oorspronkelijke klok uit 1466 hangt nu in de kerktoren van Oostum. Het verhaal gaat, dat bij een twist tussen Feerwerders en Oostumers, laatstgenoemden de klok als oorlogsbuit meevoerden naar Oostum. In 1826 kreeg Feerwerd een nieuwe klok die echter geen lang leven beschoren was; op 27 november 1882 viel de klok naar beneden. Ook de daaropvolgende klok uit 1883 is inmiddels verdwenen – in 1943 legden de Duitsers beslag op deze klok. De huidige klok dateert uit 1950.
Zeer bijzonder is een vondst die in 1936 gedaan werd onder de houten vloer. De plaatselijke timmerman en zijn beide zonen ontdekten hier de grafkelder van de jonkerfamilie Aldringa. Boven de grafkelder lagen vijf prachtige grafstenen waarvan één de volgende inscriptie heeft: ‘Dit is de inganck van Jonker Aldringa kelder’.
5. BORGEN
Aldringaborg
Feerwerd bezat vroeger twee borgen. De Aldringaborg, die in de 16e en 17e eeuw bewoond werd door de jonkerfamilie Aldringa, stond op de plaats van de huidige boerderij Ol Bos, direct ten noorden van het Lucaspad (Zijlsterweg 4). In 1658 werd de borg omschreven als ‘een schoon en welbetimmerd huis met allerhande accomodaties van kamers, keuken, kelder, brouwhuis, paardenstal, een goede schuur, twee schone hoven met vruchtbomen en andere plantages, een moestuin, poorten, brug, grachten en singels, met 72 grazen land, gerechtigheden, item een kelder, “begrafenis” en gestoelte in de kerk’. De eerst bekende Aldringa was Jebbo, die omstreeks 1548 was geboren. Zijn zoon Popco erfde de borg. Deze stierf in 1624 kinderloos, waarna de borg in handen kwam van Popco’s neef Jebbo. Naast ‘hoofdeling’ (plaatselijke machthebber) van Feerwerd was Jebbo ‘schepper’ (bestuurder van het waterschap) van Aduarderzijl, gedeputeerde van Stad en Ommelanden en curator van de universiteit. Jebbo overleed in 1658. Vanaf dat jaar tot in de 18e eeuw werd de borg diverse malen verkocht. Eén van de koopsters was in 1697 Maria Commersteyn, Vrouwe van Poelgeest en Koudekerk. Zij was getrouwd met Gerard Schatter uit Petten. Schatter was in 1695 wegens verduistering van landsgelden voor eeuwig uit Holland en Utrecht verbannen. Ook in Feerwerd leefde Schatter geen rustig leven. Hij en zijn vrouw lagen met elkaar overhoop over het bezit van de borg die Schatter op zijn naam had gezet met het geld van zijn vrouw. Na een echtelijke ruzie vertrok Schatter naar de stad Groningen terwijl zijn vrouw met meeneming van paard, haver en meubelen bij haar dochter en schoonzoon op de Englumborg ging wonen. Tussen Maria en Gerard kwam het nooit meer goed.
De laatste eigenaar was in 1734 de stad Groningen. Deze had echter alleen belang bij de rechten die bij de borg behoorden. In 1735 werd de Aldringaborg voor 675 gulden voor afbraak verkocht. Het bijbehorende land werd in 1810 door de stad Groningen verkocht.
In het begin van de 20e eeuw was de vroegere borgstee nog herkenbaar; boerderij ‘Ol Bos’ was toen nog omgeven door bomen, een gracht en stinzenplanten.
Luursemaborg
Behalve de Aldringaborg heeft Feerwerd de Luursemaborg gekend. Vermoedelijk heeft deze borg ten zuiden van het kanaal op het zuidoostelijk deel van de wierde gestaan. Van de borg zelf zijn geen afbeeldingen bekend. Zeker is dat de borg aan het begin van de 18e eeuw gesloopt werd. Dit gebeurde zo grondig dat later geen enkel spoor is teruggevonden. De afgraving van grote stukken van de wierde heeft de kans op het vinden van sporen verder verminderd.
Over de bewoners van de Luursemaborg is meer bekend. De familie Luursema kwam van Beswerd, van een boerderij genaamd Old Luersema. De bewoners van Old Luersema hadden in de 14e en 15e eeuw veel macht en aanzien. Al in 1466 schonk een Luersema een klok aan de kerk in Feerwerd. In 1506 vestigde Teth Luersema zich met haar man Jancko Douwema (een Friese edelman) in Feerwerd. ‘Een goede hoffmans wooninge’, zoals de borg ergens omschreven wordt. Dat het geen gewone boerderij was blijkt uit het feit dat er ook kanonnen aanwezig waren, die de knechten bij Jancko’s afwezigheid verkochten om aan bier te komen. In de omgeving van de borg was het lang niet altijd pais en vree. De bewoners van de Aldringa- en Luursemaborg betwistten elkaar voortdurend de heerlijke rechten. De gemoederen kwamen pas tot bedaren toen in 1655 de borgen in één hand kwamen.
6. MOLEN JOESWERT
De molen is in 1855 gebouwd als achtkante stellingmolen met de functie van pel-en korenmolen, in opdracht van molenaar-bakker W. Faber uit Garnwerd. Voorzien van twee pelstenen en twee koppels maalstenen kon de molen gort pellen voor de soepenbrij, gerst en haver malen voor de veeboeren in de omgeving, en rogge breken voor de bakker.
Na ongeveer 50 jaar werden de zeilroeden vervangen door zelfzwichting, zoals veel molens in die tijd. Eind jaren twintig kwam er elektriciteit in de molen, zodat ook bij windstilte door kon worden gewerkt. Zonder ongelukken is deze bedrijvige periode niet geweest: twee maal ontsnapte een molenaar aan de dood omdat hij werd gegrepen door draaiende onderdelen. Eenmaal viel een 16-jarige jongen naar beneden door de openstaande luigaten, en bleef daar dood liggen. In 1955 viel een roe naar beneden, die maar net een klant met diens paard en wagen miste. De molen werd hierdoor onherstelbaar beschadigd en kwam stil te staan. Er werd door molenaar De Groot en later door Jan Keizer en diens zoon Gerard nog wel gemalen, maar elektrisch. Als gevolg daarvan heeft de molen zijn bedrijvige en authentieke sfeer behouden, om die reden geniet deze molen landelijke bekendheid. Veel molens zijn zo lang buiten bedrijf geweest, dat ze hun bedrijfsmatige inrichting en de sfeer die daarbij hoort, hebben verloren. Na de grote restauratie van 1978-1979 is de “Joeswert”weer als windmaalderij in bedrijf gekomen, werd toen eigendom van de Molenstichting “ De Meeuw en Joeswert” en verhuurd aan een professionele molenaar , eerst aan Henk Epskamp en later aan Rolf Wassens. Door de eigenaar, die erg blij was met de nog werkende molen, werd in 1986 opnieuw een stroomlijn op de molen aangebracht, nu het systeem-Bremer, onder het toeziend oog van Chris Bremer zelf. Deze was ook betrokken bij het herstellen van het tweede koppel stenen, dat in de jaren ’60 het veld had moeten ruimen voor een silo. Zo kreeg de molen een grotere capaciteit en kon er met windkracht 3 al worden gemalen.
Sinds de herindeling van gemeentes is de molen eigendom van de Molenstichting Winsum. Deze stichting liet de molen in 2011 restaureren, zodat de molen er weer jaren tegenaan kan. Na enige jaren gedwongen stilstand kan weer met windkracht voor bakkerijen , restaurants en particulieren worden gemalen. Mede dankzij het speltproject in Pieterburen , door de opkomst van de broodbakmachine en door een toenemende interesse in zuiver en controleerbaar gemaakt voedsel is er nog steeds werk op de molen.
7. BEROEPEN EN BEDRIJVEN van toen
één en al drukte en bedrijvigheid
Tot diep in de 20e eeuw wemelde het in het dorp van de keuterboerderijen, ambachtsbedrijfjes en winkels. De bedrijvigheid is nu verdwenen maar aan tal van panden is deze vroegere functie nog af te lezen. In het boekje Feerwerd toen beschrijft Fré Olthuis, oud-inwoner van Feerwerd, de mensen die omstreeks 1930 in Feerwerd woonden. Zijn verhaal geeft een veelkleurig en boeiend beeld van het leven en werken in een klein dorpje op het Groningse platteland in de eerste helft van de 20e eeuw. Een smid, twee bakkers, talrijke kruideniers en kruideniersters, een klompenmaker, een molenaar, een kuiper, beurtschippers, caféhouders, manufacturiers, een slager, timmerlieden, tichellui en natuurlijk landarbeiders. Zij bewoonden vroeger de huisjes in Feerwerd. Vaak had de winkelier of ambachtsman een paar koeien op stal en niet zelden werd een huis door twee gezinnen bewoond. En daarbij werd het dorp ook nog eens door tal van ‘negotianten’ aangedaan die lopend of met paard en wagen van heinde en ver kwamen om hun garnalen, groenten, manufacturen of ‘soepnbrei’ aan de man te brengen. De Feerwerders kwamen in die tijd één of twee keer per jaar in de stad Groningen – en wie daar geen behoefte aan had kwam ook niets tekort.
De huidige inwoners van Feerwerd komen veelal dagelijks in de stad en daarmee is eigenlijk alles gezegd over de veranderingen die het dorp na 1945 onderging.
steenfabriek ‘Feerwerd’.
Een interview met oud-Feerwerder Ekke Jan Terpstra.
In 1855 werd de steenfabriek ‘Feerwerd’ aan de Torensmaweg opgericht. In die tijd stonden er aan het Aduarderdiep nog vier andere steenfabrieken. De steenfabrieken zijn in de provincie Groningen lange tijd een belangrijke tak van industrie geweest. Een groot deel van deze fabrieken was geconcentreerd in gebieden waar veel knipklei, een geschikte grondstof voor de steenproductie, aanwezig was. Dit was ook het geval langs het Boterdiep, het Winsumerdiep en het Damsterdiep. In het begin van de 20e eeuw telde de provincie Groningen bijna zestig steenfabrieken. Tot ver in de twintigste eeuw gold voor tal van plattelandskinderen die van de lagere school kwamen, dat ze òf bij een boer òf op de steenfabriek gingen werken.
‘Mijn vader wou hebben dat ik naar de ambachtsschool ging, maar ik wilde liever aan het werk, ik ben nooit een student geweest’, en dus kwam Ekke Jan Terpstra op veertienjarige leeftijd te werken op de steenfabriek ‘Feerwerd’. Het was 1941 en de fabriek draaide ondanks de oorlog nog volop. Pas vanaf de winter van 1942/43 trad er een schaarste aan brandstoffen op en lag de productie de rest van de oorlogsjaren nagenoeg stil. Ekke Jan Terpstra begon als loszetter. De klei die de fabriek in kwam werd eerst tot stenen gevormd. Voordat die stenen de oven ingingen om gebakken te worden moesten ze goed drogen, hiervoor werden de stenen naar de droogschuur getransporteerd en op rekken gezet. Om het droogproces te bevorderen werden de stenen, die per drie stuks aan elkaar vastzaten, door Ekke Jan van elkaar losgezet. Dan kon de wind er beter doorheen blazen. Verder was zijn taak het metselen van de ovendeuren met steen en leem. Elke keer als er een nieuwe lading stenen de oven inging moesten die deuren gemetseld worden. In die tijd werkte er op de fabriek een Duitse brandmeester: ‘hij was de baas over de oven en een zeer precies mannetje. Als de deuren gemetseld waren ging hij er met een kaars bij langs en als de kaars aantrok of uitging, dan zat er een gaatje en was het niet te best voor mij’.
In de fabriek had iedereen zijn eigen dagtaak: de rekkenzetters zetten de stenen op latten te drogen; de karlopers brachten de stenen naar de oven; de inbrengers vulden de oven met stenen; de branders bakten de stenen; de oven werd leeggehaald door de uitkruiers en dan had je nog de pakzetters, zij stapelden de ongebakken stenen op waarmee ze een voorraad voor de winter aanlegden. De uitkruiers waren arbeiders met veel vakkennis. Het was hun taak de stenen - zo’n dertien soorten - te sorteren. Daar moest je gevoel voor hebben; het ging om de kleur, de klank en de hardheid. Ook een vak apart was dat van de branders: ‘die keken in het vuur en aan de kleur van het vuur zagen ze of er hard genoeg gebrand werd’.
Op ‘Feerwerd’ werkten in de drukke periode zo’n vijfentwintig arbeiders. Op een bepaald moment waren daaronder negen Terpstra’s. Na de oorlog en zijn diensttijd in Indonesië kwam Ekke Jan in 1950 weer op de steenfabriek te werken. Met zijn vrouw Martha ging hij in 1953 in een – nu inmiddels verdwenen - huisje naast de fabriek wonen. De wederopbouw en de economische groei na de oorlog zorgden voor veel werk. Per jaar werden er op ‘Feerwerd’ zo’n 8 miljoen stenen gebakken. In de jaren vijftig werd de fabriek gemoderniseerd en geautomatiseerd. Omstreeks 1970 werd er een elektrische drogerij gebouwd, maar die heeft slechts enkele jaren gefunctioneerd. De steenfabriek ‘Feerwerd’, waar Ekke Jan Terpstra in 1941 de eerste kneepjes van het steenbakkersvak leerde, werd in 1974 gesloten. Vrijwel alle andere steenfabrieken trof hetzelfde lot. Toen de bouwexplosie in de periode na de tweede wereldoorlog voorbij was, ontstond vanaf 1965 een overproductie. Het doorvoeren van een grote landelijke sanering leidde tot het sluiten van vijftien van de zesentwintig overgebleven bedrijven in Groningen. Een tweede crisis volgde rond 1980 toen nog eens zes bedrijven verdwenen. Daarmee was de ondergang van de Groningse steenindustrie een feit.
In Feerwerd en omgeving zijn ze nog te vinden; de laatste loszetters, inbrengers, branders en uithalers. Duizenden stenen hadden ze op één dag in de hand. Evenzoveel stenen sorteerden ze, al naar gelang kleur, klank en hardheid, op eerste rood, tweede rood, eerste gare, tweede gare, mondsteen, bleke steen of kromme klinker. Omdat de vette zeeklei van Groningen ijzerhoudend is, kreeg de Groningse baksteen een typische rode kleur die ook nu nog eigen is aan de bebouwing in de Groningse dorpen en steden. Rood is daarom de kleur van Groningen.
8. WANDEL- EN FIETSTOCHT DOOR FEERWERD EN OMGEVING
op de nominatie voor de UNESCO Werelderfgoedlijst
Feerwerd ligt in een gebied dat al meer dan 2500 jaar aantrekkingskracht uitoefent op de mens. Het landschap hier vertelt een boeiend verhaal – het verhaal van overleven en leven. Overleven op opgehoogde woonplaatsen in een gebied dat twee keer per etmaal door de zee overspoeld werd. Leven van het boerenbedrijf in een land veroverd op de zee.
9In èn buiten Feerwerd zijn de sporen van de strijd tegen het water overal zichtbaar. Slingerende weggetjes blijken vroegmiddeleeuwse dijkjes, kronkelende sloten vinden hun oorsprong in de prielen die vroeger vanuit zee landinwaarts stroomden, en overal in het landschap duiken de wierden op die vanaf 600 v. Chr. werden opgeworpen om de voeten droog te houden. Stap op de fiets of trek de wandelschoenen aan en laat u verrassen door het subtiele landschap dat, als onderdeel van het internationaal Waddengebied, genomineerd is voor de UNESCO Werelderfgoedlijst.
9. LITERATUUR EN BRONNEN OVER FEERWERD
- J.J. Delvigne e.a., Vroeger in Middag. Uit de historie van de gemeente Ezinge, Bedum 1994
- W. Duinkerken, De gemeente Ezinge. Historie van vier dorpen, z.p. 1977
- A.G. Kuiper-Wieringa e.a., Ezinge in een notedop [uitgegeven ter gelegenheid van de reunie van de openbare lagere scholen Ezinge en Feerwerd, z.p. 1985
- F.J. Olthuis, Feerwerd toen, Ezinge 1990
- Stichting Informatieverzorging en Kommunikatie Ezinge, Zo was ’t vrouger. Zo is ’t nou. De Middagster 10 jaar, Ezinge 1989
- Wiki pedia